Het Eurazianisme (Russisch: евразийство, yevraziystvo)
is een geopolitieke filosofie die stelt dat de Russische beschaving
noch Westers (Europees), noch Oosters (Aziatisch) is, maar op zichzelf
staat, een Euraziatisch karakter draagt. Aanhangers van deze filosofie willen de Euraziatische beschaving
veiligstellen door de landen en streken die volgens deel uitmaken van
de Euraziatische beschaving een statenbond zouden moeten vormen. Om dit
doel te bereiken wil men allereerst die gebieden van Oost-Europa en
Centraal-Azië die de voormalige Sovjet-Unie en het tsaristisch Rusland vormden
in een nieuwe federatieve staat onder te brengen. Het doel van deze
uitbreiding is een grote Euraziatische statengemeenschap waar dan in de
toekomst ook landen als Mongolië, Mantsjoerije en Iran (al dan niet op gewelddadige wijze) toe zouden moeten treden. Het Eurazianisme ontstond in het begin van de twintigste eeuw. In zekere zin is de negentiende eeuwse filosofische stroming van de Slavofilie een
voorloper van het Eurazianisme. Net als de slavofielen wijzen de
Eurazianisten Westerse denkbeelden af. Ofschoon anticommunistisch van
aard (men verwerpt het internationalisme), beschouwde de eerste
generatie Eurazianisten de Sovjet-Unie in ieder geval als een bastion
tegen de in hun ogen verderfelijke Westerse ideeën zoals liberalisme en democratie die men in strijd achtte met ziel van de Russische bevolking. Onder de eerste Eurazianisten bevonden zich vorst Nikolaj Troebetskoj (1890-1938), een linguïst en Sergej Efron (1893-1941), een schrijver en de filosoof Pjotr Savitski (1895-1968). Nikolaj Berdjajev (1874-1948)
wordt ten onrechte gerekend tot de Eurazianisten, daarvoor was zijn
kritiek op het collectivistische aspect van hun leer te groot, bovendien
wees Berdjajev de Westerse beschaving niet af. Savitski werd na de Tweede Wereldoorlog in Praag door
de Russen gevangengenomen en hij zat een jarenlange celstraf uit in de
Sovjet-Unie; later werd hij echter gerehabiliteerd. Russische emigranten
die zich na de bolsjewistische machtsovername (1917) in het buitenland hadden gevestigd richten in 1923 de fascistische organisatie Mladorossi
op. Deze organisatie was Euraziatisch georiënteerd en streefde naar
herstel van de monarchie, maar prezen aan de andere kant het
nationalistische beleid van Stalin. De leider van Mladorossi, Alexander Kazembek (1902-1977) keerde in 1957 naar de Sovjet-Unie terug en bleef daar wonen tot zijn dood. Smenovechovski was een soortgelijke organisatie als Mladorossi. De leider van de Smenovechovski, Nikolai Oestryalov (1890-1937)
koesterde Euraziatische opvattingen en streefde naar een fusie van het
nationalisme met het communisme. Later ontwikkelde Oestryalov zich meer
in internationalistische richting. De Eurazianisten van het eerste uur
streefden naar een vreedzame omvorming van de communistische Sovjet-Unie tot een Euraziatische statenbond met een autarkisch economisch stelsel. Privébezit zou worden gerespecteerd, maar eigendom in absolute zin (zoals in het Westen) werd afgewezen. Men plaatste daar de opvatting van het rentmeesterschap
tegenover. Dit laatste werd meer in overeenstemming gezien met
oosters-orthodoxe en Slavische opvattingen omtrent bezit. Eurazianisten
(zowel hedendaagse als hun voorganger) stellen dat de volkeren die zich
onder Eurazistische invloedssfeer bevinden als van nature spiritueel van
aanleg zijn. Materialisme wordt daarom afgewezen als typisch Westers.
Van nature kunnen de Euraziatische volkeren daarom niet kapitalistisch
zijn, maar overigens ook niet communistisch in marxistisch-leninistische
trant. Godsdiensten spelen een belangrijke rol, niet alleen de oosterse
orthodoxie, maar ook het boeddhisme, de islam en het jodendom,
zijn godsdiensten die goed passen bij de 'ziel' van de Euraziatische
bevolking. Protestantisme en Rooms-katholicisme worden in de regel
afgewezen, dat geldt ook voor het zionisme.
Afkeer van de democratie is een belangrijk kenmerk van het Eurazianisme. Een land dient door een krachtig, autoritair leider te worden bestuurd.
Zo'n leider vervult echter een voorbeeldfiguur en geldt als een soort
landsvader die op billijke wijze het land dient te regeren als een
huisvader zijn gezin. Hieruit blijkt wel dat het Eurazianisme een vorm
van traditioneel conservatisme is.
De oorzaak van de huidige problemen in Oekraine, Rusland en alle landen in de wereld gaat echter in de historie verder terug in de tijd dan de "ontstaanstijd" van het Eurazianisme en wel naar 1 oktober 1838, de dag dat koning Willem I bij Koninklijk besluit van 13 april 1838 (Staatsblad 12) de datum van invoering van de Wet van 18 april 1827 (Staatsblad 20) heeft vastgesteld en wel op 1 oktober 1838, waarop koning Willem Ien de Secretaris van Staat Mr. H.J. (Henri) baron van Doorn van Westcapelle het volgende hieronder ingelaste Koninklijk besluit heeft uitgebracht.
Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Gezien Ons besluit van den 5den Januarij 1831 (Staatsblad n°. 1);
Gezien Ons besluit van 24 Februarij 1831 (Staatsblad n°. 6);
Overwegende
dat de door Ons bevolene herziening der Wetboeken van Burgerlijk Regt,
van Koophandel, van Burgerlijke Regtsvordering en van Strafvordering,
mitsgaders van de wet van den 18den April 1827 (Staatsblad n°.
20) op de zamenstelling der Regterlijke Magt en het beleid der Justitie,
thans volkomen tot stand is gebragt, en dat mitsdien als nu tot
derzelver invoering kan worden overgegaan;
Willende
het tijdstip bepalen waarop de invoering zal plaats hebben, en tevens
willende doen voorbereiden de reglementaire verordeningen, welker
opstelling bij onderscheidene besluiten en verordeningen door Ons aan
den Hoogen Raad der Nederlanden is opgedragen;
Gezien de wet van den 16den Mei 1829 (Staatsblad n°. 33);
Herzien Ons besluit van den 5den Julij 1830 (Staatsblad n°. 41);
Op de voordragt van Onzen Minister van Justitie van den 26sten Maart 1838, n°. 45;
Hebben besloten en besluiten:
Artikel 1
Het
Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van
Burgerlijke Regtsvordering, dat van Strafvordering, mitsgaders de wet
van den 15den Mei 1829 (Staatsblad no. 28), houdende algemeene bepalingen der Wetgeving van het Koningrijk, en die van den 18den April 1827 (Staatsblad no.
20), op de zamenstelling der Regterlijke Magt en het beleid der
Justitie, benevens de wijzigingen en veranderingen in dezelve wetboeken
en wetten gemaakt, en eindelijk de wet van den 10den Mei 1837 (Staatsblad no. 21), houdende tijdelijke aanvulling der bepalingen omtrent de enkele en bedriegelijke bankbreuk, zullen worden ingevoerd op den 1sten October 1838,
en van verbindende kracht zijn met den klokslag van middernacht
tusschen den 30sten September en den 1sten October van dit jaar.
Artikel 2
De
Hooge Raad der Nederlanden zal worden ingesteld en bijeenkomen op
Vrijdag den 1sten Junij van dit loopende jaar, en zich in het
tusschenvak zijner installatie tot op het tijdstip voor de invoering der
nieuwe Nederlandsche Wetgeving bij het vorig artikel bepaald, alleen en bij uitsluiting bezig houden met de na te melden werkzaamheden, als:
a.
Het ontwerpen der verordeningen voortvloeijende uit het bepaalde bij
artikel 19 der wet op de zamenstelling der Regterlijke Magt en het
beleid der Justitie;
b. Het opstellen der tarieven, der voordragten en reglementaire verordeningen bij Onze besluiten van den 8sten Junij 1829 (Staatsblad no. 42, 43 en 44), en bij dat van den 16den Junij 1830 (Staatsblad no.
28) breeder omschreven; mitsgaders het ontwerpen van Reglementen van
orde en discipline voor de advokaten en prokureurs bij den Hoogen Raad,
de Provinciale Geregtshoven en de Arrondissements-Regtbanken, en
eindelijk van reglementen op de organisatie en de dienst der
deurwaarders en regtsbedienden in het algemeen;
c.
Het ontwerpen eener wet op de misdaad van zeerooverij, alsmede omtrent
de civiele geschillen en misdrijven in zaken van prijzen en buit; bij
artikel 89 en 93 der wet op de zamenstelling der Regterlijke Magt
breeder vermeld;
d.
Het ontwerpen van een reglement ten opzigte van het hooger beroep van
vonnissen gewezen bij de Hoven van Justitie in de Kolonien van den
Staat;
e.
Het advijseren op verzoeken om gratie en dispensatie van wettelijke
bepalingen, naar aanleiding van de artikelen 67 en 68 der Grondwet.
Artikel 3
De Hooge Raad zal,
in het voormelde tusschenvak zijner installatie tot op den eersten
October dezes jaars, geene regterlijke functien hoe ook genaamd
waarnemen; zullende het Hoog-Geregtshof te 's-Gravenhage, zoodanig als
het nog is zamengesteld, de Regtbanken van Eersten Aanleg, de Regtbanken
van Koophandel en de Vredegeregten tot op het oogenblik van derzelver
ontbinding, in hunne werkzaamheden voortgaan, volgens de nog bestaande
wetboeken, wetten en verordeningen.
Artikel 4
De
wijze van installatie en beëediging van den President, de Leden en
Ambtenaren van den Hoogen Raad, mitsgaders van de verdere Justiciele
Kollegien en Ambtenaren zal bij een afzonderlijk besluit, door Ons
worden bepaald.
Artikel 5
[1.] De
Staten der provincien zullen in hunne eerstvolgende gewone vergadering
raadplegen over het jaarlijksch bedrag, waarop, voor het vervolg, zullen
moeten worden bepaald de sommen, uit de provinciale fondsen, voor
kleine onkosten, aan de Provinciale Geregtshoven,
Arrondissements-Regtbanken en Kanton-Geregten te voldoen. Hunne daartoe
betrekkelijke voorstellen zullen aan Onzen Minister van Justitie worden
ingezonden, en door hem aan Onze beslissing onderworpen worden.
[2.] Hangende
Onze overwegingen dienaangaande, zal inmiddels aan de
Arrondissements-Regtbanken, mitsgaders aan de Kanton-Geregten worden
uitbetaald het bedrag der sommen thans door de Regtbanken van Eersten
Aanleg en de Vredegeregten en Policie-Geregten voor kleine onkosten
genoten wordende; terwijl voorts de som voorloopig aan de Provinciale
Geregtshoven uit de provinciale middelen tot gaande houding van de
dienst voor kleine onkosten te verstrekken, in overeenstemming zal
worden gebragt met den grondslag, volgens welken het thans bij de
Regtbank van Eersten Aanleg in de hoofdplaats der provincie genoten
wordende bedrag is geregeld en bepaald.
Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Gegeven te ''s-Gravenhage, den 10den April 1838, en van Onze Regering het vijf en twintigste.